Het Scheepvaartmuseum stimuleert het onderzoek naar objecten in de museumcollectie met twee beurzen. Lees hier meer over de onderzoeken van onze fellows die met hun onderzoek zijn gestart in 2022
Marie Keulen
Zendingsreisliteratuur en imperiale cultuur
Per oktober 2022 ben ik begonnen als Prof. J.C.M. Warnsinck Fellow met een onderzoek naar de Europees koloniale verbeelding en beeldvorming van de overzeese wereld in negentiende -eeuwse reisliteratuur van zendelingen.
Zendelingen en maritieme geschiedenis
De maritieme geschiedenis van Nederland wordt gekenmerkt door de contacten en interacties van zeelieden, handelaren, reizigers en migranten met andere volkeren. Zendelingen en missionarissen zijn ook onderdeel van deze geschiedenis: zij reisden over de hele wereld en kwamen daar in contact met andere landen en mensen. Tijdens deze reizen deden zij vaak uitgebreid verslag van de contacten en interacties die hadden met lokale bevolkingsgroepen. Ze schreven reis- en landbeschrijvingen voor een Europees lezerspubliek en leverde op die manier een belangrijke bijdrage aan productie van Europese kennis over koloniale gebieden.
Het Nederlandsch Zendeling Genootschap in de Kaapkolonie
In de collecties van Het Scheepvaartmuseum zijn veel reis- en landbeschrijvingen van zendelingen en missionarissen te vinden. Het museum heeft onder andere een aantal reisverslagen van zendelingen van het Nederlandsch Zendeling Genootschap die in de negentiende eeuw naar de Kaapkolonie reisden met als doel de verspreiding van het christendom en het zogenoemd ‘beschaven’ van ‘de rest van de wereld’. Zij kwamen daar in contact met lokale bevolkingsgroepen zoals de Khoisan en schreven over deze interacties in reisverslagen voor een Nederlands lezerspubliek. Door het produceren en uitgeven van zendingsreisliteratuur voor een Nederlands publiek probeerde het Nederlandsch Zendeling Genootschap publieke steun voor haar zendingsactiviteiten op te roepen.
Zendingsreisliteratuur en de Nederlandse imperiale cultuur
Ik bestudeer welk beeld er in deze reisverslagen werd gecreëerd over de Kaapkolonie, de lokale Zuid-Afrikaanse bevolking, de Nederlandse en Britse koloniale expansie in deze regio en de rol van Europese zendelingen in deze gekoloniseerde gebieden. Het thema dat hierbij centraal staat is de rol van zendingsreisliteratuur in de Nederlandse imperiale cultuur. Welk wereldbeeld en welk zelfbeeld werd er verkondigd in deze zendingsreisliteratuur? Welke rol speelde deze zendingsreisliteratuur in de legitimering van kolonialisme? En hoe droeg de verspreiding van deze reisliteratuur bij aan de vorming van een Nederlands imperiaal publiek?
Charlotte Jarvis
Alcoholgebruik onder Nederlandse zeelieden
De laatste maanden heb ik als J.C.M. Warnsinck Fellow onderzoek gedaan naar het alcoholgebruik onder Nederlandse zeelieden. Dit was ook het onderwerp van mijn masterscriptie aan de Texas A&M Universiteit. Daarin stond het drinken van jenever op Nederlandse schepen centraal. Ik vergeleek dat met de rum- en gin consumptie op Engelse schepen in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, en ik kwam erachter dat deze zeelieden heel veel alcohol dronken! Na mijn afstuderen startte ik in Nederland met mijn fellowship. Nu onderzoek ik alleen Nederlandse zeelui en bestudeer ik twee aspecten van alcohol op zee.
Het eerste van die aspecten is de sociale geschiedenis. Vroeger werden zeelui veroordeeld voor hun hoge alcoholconsumptie en slechte gedrag. Europese en Aziatische landen bekritiseerden Nederlanders in het algemeen om dezelfde eigenschappen. Ik bestudeer oude documenten, veelal in het archief van Het Scheepvaartmuseum, en beoordeel de betrouwbaarheid van deze typeringen. Drinken Nederlandse zeelieden echt meer dan mannen op het land en drinken zij meer dan zeelui met een andere nationaliteit?
Het korte antwoord is nee. In de vroegmoderne tijd dronken alle mensen erg veel, ongeacht hun nationaliteit of beroep. Eerst was het bier, maar langzaamaan werden sterke dranken populairder. In het algemeen ontvingen Nederlandse zeelieden vaste hoeveelheden alcohol in de vorm van rantsoenen. Deze werden op verschillende tijden uitgedeeld door hun officieren. In de zeventiende en achttiende eeuw veranderden deze hoeveelheden niet: ongeveer 1,2 liter bier (minder sterk dan tegenwoordig), 0,3 liter wijn en 0,15 liter sterke drank (soms ‘oorlammen’ genoemd). Wijn en sterke drank werden vooral uitgedeeld voor de gezondheid, omdat men dacht daarmee scheurbuik te kunnen voorkomen. Een matroos kon zijn eigen voorraad aan boord meenemen, soms meer dan dertig flessen jenever. Officieren hadden geen rantsoenen, en waren vrij om zelf te bepalen hoeveel zij dronken. Waarschijnlijk nogal veel.
Uit mijn onderzoek blijkt dat Nederlandse soldaten net zoveel alcohol kregen als Nederlandse zeelieden. Tijdens de vroegmoderne periode dronken mensen in Nederland 15 tot 23 liter sterke drank per jaar. Het waren overigens niet alleen de Nederlanders die veel dronken: opvarenden van de British Royal Navy kregen een rumrantsoen van 0,25 liter per dag en aan boord van Portugese schepen richting Azië kreeg de bemanning 1,4 liter wijn per dag. Deense matrozen van de marine kregen 1,5 tot 1,7 liter bier en bijkomende sterke dranken.
Het tweede aspect van mijn onderzoek is de archeologische en materiële cultuur van jenever aan boord van Nederlandse schepen. Omdat drank voor de bemanning en drank als koopwaar op verschillende manieren vervoerd werd, is de aard van het drankgebruik aan boord goed te reconstrueren. Een artikel hierover is in de herfst gepubliceerd in het Heritage Journal.
Zhifan Liu
Chinese wereldkaart Kunyu quantu van Ferdinand Verbiest uit 1674
Mijn J.C.M. Warnsinck Fellowship was een voortzetting van mijn onderzoeksstage bij Het Scheepvaartmuseum in 2020. Tijdens het fellowship deed ik onderzoek naar de Chinese wereldkaart Kunyu quantu uit 1674, gemaakt door de Vlaamse jezuïet Ferdinand Verbiest (1623-1688). Van deze kaart heeft Het Scheepvaartmuseum de enige complete versie in Nederland in de collectie, maar hij is lange tijd verkeerd geïnterpreteerd en heeft weinig aandacht gekregen. Mijn onderzoek bestond uit twee delen. Enerzijds richtte ik me op het object zelf: de productie, herkomst en betekenis. Anderzijds onderzocht ik welke rol Verbiests Kunyu quantu speelde in de verspreiding van kennis tussen China en de Lage Landen.
Mijn onderzoek naar de productie van de kaart was in het bijzonder gericht op het maken van de veertien zeedierillustraties in China. Ik heb de afbeeldingen geordend, de iconografie geanalyseerd en de opschriften in het Chinees vertaald naar het Engels om de kaart beter te kunnen ontsluiten. Verbiest gebruikte verschillende bronnen, waaronder zestiende- en zeventiende-eeuwse Europese kaarten, atlassen, boeken en kunstwerken uit verschillende plekken. De afbeeldingen zijn een interessante mengvorm qua artistieke en visuele traditie, door de samenwerking tussen jezuïtische en Chinese kunstenaars. Met extra financiering van de fellowshipsstichting kon een vertaling gemaakt worden van een deel van het boek Magnes sive de Arte Magnetica (Rome, 1654) van Athanasius Kircher (1602-1680). De directe connectie tussen de twee jezuïeten Kircher en Verbiest kwam tot uiting in de afbeeldingen van de zeedieren; die zijn namelijk identiek. Deze kaart van Verbiest is een belangrijk voorbeeld van de manier waarop tekst en grafisch werk onder de jezuïeten werden verspreid, en bovendien een goed voorbeeld van kennisdeling binnen deze gemeenschap.
In het tweede deel van mijn onderzoek stond de geschiedenis van het object zelf centraal. Wat is er bekend over de herkomst en het gebruik van het exemplaar in de collectie van Het Scheepvaartmuseum? Over dit onderdeel verscheen al een artikel in het oktobernummer van Zeemagazijn in 2021. De belangrijkste uitkomst was dat ik verschillende stappen in de geschiedenis van de kaart kon reconstrueren. Een ander interessant aspect is dat de kaart jarenlang verkeerd toegeschreven is. Hij werd gezien als kopie van een kaart van cartograaf Joan Blaeu (1598/99-1673), wat paste om het belang van de ‘Gouden Eeuw’ van de Nederlandse cartografie te benadrukken.
Gwen Lemmers
Redden in het Waddengebied in de 18e eeuw
In december 2022 ben ik begonnen aan een onderzoek als Rien Meppelink Fellow. De opdracht voor het fellowship was een onderzoek naar reddingswezen in het Waddengebied in de 17e en 18e eeuw. Het reddingswezen had al eerder mijn belangstelling toen ik mijn masterscriptie aan de Universiteit Leiden schreef over het redden aan de Hollandse kust vanaf de 17e eeuw.
Onderzoek naar het reddingswezen in de 17e en 18e eeuw kent zo zijn uitdagingen. Het redden van mensen werd namelijk pas vanaf de 19e eeuw georganiseerd met de oprichting van twee particuliere maatschappijen. Juist een onderzoek naar die twee eeuwen ervoor is lastig, mede omdat de nadruk vooral op het bergen van goederen lag in plaats van het redden van mensen. De term ‘reddingswezen’ is daarmee ook eigenlijk niet een accurate term voor de 17e en 18e eeuw. In de periode die ik onderzoek waren er eerder sporadische reddingsacties dan dat er structureel mens en materieel werd ingezet hiervoor.
De afwezigheid van georganiseerde reddingsmaatschappijen zorgt ervoor dat de informatie die ik voor mijn onderzoek nodig heb erg verspreid ligt en ook niet overal op eenzelfde manier ontsloten is. Voor het fellowship richt ik mij nu op het redden rondom Texel in de 18e eeuw. Deze keuze is gemaakt omdat er een archief bestaat van de schout baljuw Balthasar Huijdecoper, die een behoorlijk compleet archief met betrekking tot zijn functies op het eiland Texel heeft bewaard van 1733 tot 1769. Daarin zit een schat aan informatie over de afhandeling van een schipbreuk, maar bijvoorbeeld ook lijsten met ‘drenkeldoden’ die aanspoelen op het strand. Ik probeer de verschillende betrokkenen bij een schipbreuk in kaart te brengen, waardoor gerichter kan worden gezocht naar archiefmateriaal en reddingsacties. Het archief van Huijdecoper dient daarbij als eerste ingang waarna ik onder andere de notariële archieven, krantendatabase, archieven van de pilotage, admiraliteit en de VOC raadpleeg.
Vragen waar ik tijdens dit onderzoek antwoorden op wil vinden zijn: hoe en door wie werd hulp verleend ingeval van een schipbreuk, wat gebeurde er met de overleden schipbreukelingen, hoe werden schipbreukelingen en nabestaanden (financieel) ondersteund na een schipbreuk en welke maatregelen werden genomen ter voorkoming van schipbreuken.
Margaux Shraiman
Commercialisering van het paradijs: een ecokritische benadering van de tekeningen van Frans Post van de gezegende eilanden
Op 25 oktober 1636 zette het vlaggenschip Zutphen koers naar de nieuwe kolonie Brazilië, met de kort daarvoor aangestelde gouverneur graaf Johan Maurits van Nassau-Siegen aan boord. Over de scheepsroute van het konvooi is vrij veel bekend dankzij het schetsboek met kustgezichten van Frans Post dat nu in Het Scheepvaartmuseum wordt bewaard. Deze kustgezichten van de Canarische Eilanden, Madeira en Kaapverdië zijn de vroegst bekende werken van Frans Post. Zij maken deel uit van de weinige overgeleverde tekeningen die aan de kunstenaar worden toegeschreven.
Mijn onderzoek als J.C.M. Warnsinck Fellow draait om dit album met kusttekeningen en vormt het onderwerp van mijn masterscriptie. Ik onderzoek in hoeverre zijn de kusttekeningen van Frans Post een afspiegeling zijn van de toenmalige opvattingen over het milieu in de zeventiende-eeuwse Nederlandse Atlantische Oceaan. Ik heb met dit onderzoek drie doelen: diepgaand onderzoek doen naar het schetsboek en dat in het bredere oeuvre van de kunstschilder plaatsen, en op die manier kritisch ingaan op de representatie van de natuur in de tekeningen.
De tekeningen worden in het onderzoek benaderd vanuit een ecokritisch perspectief: ik onderzoek de tekeningen in de context van bredere opvattingen over de natuur en over de specifieke ecologische ontwikkeling van de eilanden in de Atlantische Oceaan. Ik ga na hoe Posts afbeeldingen de eilanden in de Atlantische Oceaan neerzetten als een commercieel paradijs, en hoe zijn tekeningen een afspiegeling zijn van ecologische veranderingen veroorzaakt door de koloniale overheersing.
Hoewel er veel wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar het oeuvre van Frans Post, was er tot dusver weinig aandacht voor de kusttekeningen. Mijn onderzoek tracht hun betekenis te verhelderen door diepgaande visuele analyse van de tekeningen en door hun plaats binnen het bredere oeuvre van de kunstenaar te bepalen. Door de tekeningen voor het eerst vanuit een ecokritische perspectief te analyseren, bereid ik de weg voor verder onderzoek naar het grotere vraagstuk van de representatie van Atlantische eilanden door andere kunstenaars.
Over het fellowshipsprogramma
Het Fellowshipsprogramma wordt mede mogelijk gemaakt dankzij de Samenwerkende Maritieme Fondsen en de Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum.