In de overzichtstentoonstelling: Willem van de Velde & Zoon zijn talloze prachtige schilderijen te zien. Vader maakte vooral pentekeningen en het was vooral Willem van de Velde de Jonge die de kleurrijke taferelen maakte met penseel en verf.
Maar schilder werd je niet zomaar! Als leerling schilder mocht je niet zomaar het penseel in de hand nemen. Je moest eerst het ambacht in de vingers krijgen. Het maken van verf hoorde daar ook bij. Zo kwam het vaak voor dat de leerling schilder de verf maakte voor zijn meester, zodat die zich kon focussen op zijn doeken. In de late middeleeuwen, zo rond 1500, werd het maken van verf een echt vak: de nieuwe beroepsgroep werden kleurmannen genoemd. Vrouwelijke verfmakers waren een zeldzaamheid, vandaar de mannelijke vorm. De kleurmannen zochten de juiste pigmenten, bleven zoeken naar de juiste bindmiddelen voor de juiste ondergrond en stopten zodoende al hun tijd in het ontwikkelen van de beste kwaliteit verf.
voor- en nadelen
Elk kind weet het: waterverf geeft strepen en loopt uit. Prachtig voor aquarellen, maar voor gedetailleerde schilderijen was water geen handig basisbestanddeel voor verf. Een beter bindmiddel vond men in de vroege middeleeuwen in ei. Deze zo genoemde temperaverf bestond uit eigeel met toegevoegde pigmenten. Iets later ontdekte -waarschijnlijk Nederlandse schilders- olie als basis bindmiddel. Lijnzaadolie, walnootolie, lavendelolie, rozemarijnolie, er werden verschillende soorten olie geprobeerd om tot de beste structuur en dikte te komen. Zo ontstond het principe: ‘vet over mager’. Elke laag die werd aangebracht moest een beetje vetter zijn dan de laag ervoor, zodat de dekking en hechting het beste was. Toch had lijnolie als basis bestanddeel voor verf ook zo zijn nadelen, het vergeelt namelijk snel. Hars werd toegevoegd voor het glanzende effect. Erg mooi, maar het nadeel daarvan was weer dat het alleen kon worden gebruikt op harde ondergrondmaterialen, zoals houten panelen. Wilde je de olieverf gebruiken op doeken, dan moest er weer een zachtere soort hars worden gebruikt.
chemisch goedje
Nog een groot nadeel van olieverf? Het duurde ontzettend lang voordat het droog was, waardoor verzakking van de verf optrad. Ook daar vond men een oplossing voor: chemische middelen. Er werden vloeibare metalen, alcohol of terpentijn toegevoegd aan de verf die zorgden voor een snelle verdamping en dus droging. Helaas was dit slecht voor de gezondheid van de gebruiker en de planeet. Zo werd in de jaren negentig bekend dat dit probleem erger was dan in eerste instantie werd gedacht: de ozonlaag en ons grondwater lijden hier sterk onder. Met een sprong naar het heden, vinden we momenteel weer verf op waterbasis in de schappen, om mens en milieu te sparen. Zo zijn we weer terug bij water en is de cirkel rond.
geel is goed
Zoals gezegd; was de gele waas op schilderijen van de verouderde lijnolie was een probleem. Maar dit liet ook zien dat een schilderij uit een bepaalde tijd kwam en gaf het zo een extra waarde mee. Kunstkopers gebruikten dit inzicht wel eens om een schilderij er ouder uit te laten zien. Als het oorspronkelijke doek onvoldoende vergeeld was, dan werd er een geel vernis aangebracht om het te voorzien van de ‘Rembrandtieke goudglans’.
pigmenten
Verf bestaat uit een bindmiddel en pigment, de stof die de verf kleur geeft. Er zijn natuurlijke en kunstmatige pigmenten. De organische pigmenten vind je terug in natuurlijke en dierlijke cellen. Chlorofyl, oftewel bladgroen is een bekende groene kleurmaker uit de organische hoek. Een voorbeeld van dierlijke pigment is de gele kleur die werd onttrokken uit de urine van een koe. Anorganische pigmenten worden onttrokken uit de bodem in de vorm van mineralen. Voorbeelden van die pigmenten zijn umber, oker en sienna dat een wat bruinachtige kleur geeft. Cadmiumpigmenten geven een kleurrange die varieert van geel tot rood. En het wellicht meer bekende kobalt of betacaroteen, geeft een blauwe of oranje kleur.
van varken naar verftube
In de vroege negentiende eeuw kwam de industriële productie van verf op gang. Door het creëren van massa, werd verf goedkoper en kwam het product op voorraad. Maar hoe bewaar je verf zonder dat het hard wordt? Nu kennen we potten en tubes, maar die bestaan pas sinds 1841. Daarvoor werd de blaas van een varken voor gebruikt. Deze werd gedroogd, gevuld en afgesloten met een spijkertje. Zo ontstond een zakje dat vochtbestendig en luchtdicht was. De blaas van een varken was licht en kon gemakkelijk worden uitgerekt. Dat maakte het een ideale ‘container’ voor de verf. Om alle bovenstaande redenen werd de varkensblaas overigens ook gebruikt als bal. Kinderen die spelen met een varkensblaas; het was een doodgewoon straatbeeld uit de negentiende eeuw. Rennende kinderen vechtend om een varkensblaas: het verhaal gaat dat dit het begin was van rugby. En die ovale vorm van de rugbybal? Die zou zijn oorsprong hebben in de ovale vorm van de varkensblaas. Nog een nautische toepassing? De varkensblaas werd ook gebruikt als reddingsboei. De blaas was sterk en flexibel en zou niet snel lek geprikt worden door drijfhout of schelpjes.
De tentoonstelling Willem van de Velde & Zoon is vanaf 1 oktober te zien in Het Scheepvaartmuseum. De tentoonstelling toont naast schilderijen, ook prachtige pentekeningen, prenten en gigantische wandtapijten.
Auteur: Marleen Stavenuiter