Jacobus Buis (Den Helder, 1946) voelt zich al zijn hele leven een beetje Indonesisch. Niet zo gek voor iemand die zijn eerste levensjaren doorbracht op een zonnig eiland in onze voormalige kolonie. Koos Buis was pas vijf maanden oud toen hij al in een vliegtuig zat. Samen met zijn moeder, halfzusje en halfbroertje vloog hij zijn vader achterna die diende in het Nederlandsch-Indische leger.
Koos Buis vertelt hoe zijn ouders elkaar ontmoetten in Singapore in december 1945: “Mevrouw, zal ik uw koffertje dragen?” Op dat moment stond de moeder van Koos uitgeput op de treeplank om per schip richting Nederland te gaan, met een tussenstop in Southampton. Met twee jonge kinderen aan haar rok kon mevrouw wel wat hulp gebruiken. “Mijn moeder kwam uit een Jappenkamp en mijn vader had onder dwang gewerkt aan de Birmaspoorweg. Beiden hadden het overleefd maar mijn vader kampte met trauma’s, waar hij zijn leven lang onder heeft geleden.” Die vaart terug naar Nederland was niet direct een opluchting voor zijn verliefde ouders: “er brak een mazelenepidemie uit en veel kinderen stierven.” Zijn vader moest al snel terug naar Indië en moeder trouwde met de handschoen om haar man achterna te gaan.
de schreeuwende groenteboer
“Ik was een kleuter, dus die onafhankelijkheid heb ik niet bewust meegekregen, maar ik kan mij nog goed herinneren dat we op stel en sprong weg moesten uit Medan. Nederlanders waren daar niet meer gewenst. Terug in Nederland werden we ook niet met open armen ontvangen. Ik had een moeilijke tijd. Dan stond ik in de winkel en vroeg ik om twee ketimun. De groenteboer joeg me schreeuwend de deur uit en ik kwam zonder komkommers thuis. Ik werd een beetje een bravoure jongetje met een afkeer van de regering. Mijn ouders zijn bij thuiskomst echt slecht behandeld. Er werd veel beloofd. Maar er kwam niks.”
Pa Buis was bang dat Koos een klein crimineeltje zou worden in Den Helder en wilde dat hij ging varen om te voorkomen dat hij nog meer rottigheid uit zou halen. Met zijn opleiding in banket werd Koos Buis in 1963 aangenomen als koksmaat op de Oranje. “Ik begon in de keuken waar gekookt werd voor de bemanning. Die zat in de boeg, daar ving je alle klappen op in die duikelaar [de Oranje]. Je eerste storm is spannend, maar het doet je al snel niks meer als je alle pannen door de keuken ziet gaan.” Koos Buis werd door zijn hutgenoten, twee slagers, ondergedompeld in het leven op zee. “Zij hadden een net pak en een stropdas in de kast hangen. Daarmee begaven ze zich op het passagiersdek, wat niet mocht, op zoek naar ouwe vrouwen met geld. Ze verdienden wat bij als gigolo en ik kon hun pakkie lenen voor een dansje met een leuke dame die ik had gezien.” Dat was een duur dansje, want de kapitein greep hem bij zijn lurven en Buis mocht een week gage inleveren. Maar dat weerhield de jongens niet van soortgelijke acties. “In Singapore was ik met de jongens op een feestje in Boogy Street. Ik danste met de mooiste dame die er was, die in werkelijkheid een man bleek te zijn. Die jongens lachten zich dood. En in Miami scheurden we rond in een cabrio, die de dames aan boord hadden gehuurd. Ik zat grijzend op de achterbank.”
de Number one
Op een specifieke donkere herinnering na, leek alles één groot feest. Een bos prei werd bijna de dood van de onwetende Koos Buis. “We hadden een hoop Chinezen onder de bemanning, want we mochten niet meer met Indonesiërs varen. Die hadden hun eigen leider: de ‘Number One’. Op een dag zag ik een van hen een bos prei jatten. Ik ging hem achterna en sloeg hem met die prei voor zijn hoofd. ‘s Avonds had ik de hele gemeenschap woedend voor mijn deur staan. De kapitein vertelde mij later dat ik geluk had gehad, het was vrij gebruikelijk om stilletjes overboord te worden gekieperd door die Chinezen. Later ben ik bevriend met ze geraakt en leerden zij mij bami koken.” Koos maakt lange armbewegingen als hij laat zien hoe hij noodles leerde maken. Het jaar voordat de Oranje werd verkocht, ging hij terug aan wal met herinneringen voor een heel leven.
Koos Buis nam zich op jonge leeftijd al voor: ooit, ooit ga ik terug naar Indonesië. En zo is het gegaan. Al bijna twintig jaar woont hij op Bali, waar hij nog steeds liever bami eet dan aardappels. Met zijn Indonesische schone en het motto dat hij op zijn boek schreef, leeft Koos nog steeds als toen: It’s my life and I do what I want.
Auteur: Marleen Manneke
Ontdek meer persoonlijke verhalen van opvarenden in de tentoonstelling:
ms Oranje | Koers gewijzigd.