Honderden bemanningsleden op eén schip: het was van groot belang al deze mannen in het gareel te houden. De omstandigheden waren slecht en de ontevredenheid was groot. De reizen naar de Oost konden maanden duren, dus angst zaaien met zware straffen was dan ook gebruikelijk.
De provoost was de politieagent aan boord. Hij controleerde de bemanning en zag erop toe dat iedereen zich netjes gedroeg. Ook zorgde hij ervoor dat verdachte zaken voor de scheepsleiding kwamen, zodat de verdachte kon worden berecht. Dat moest snel, anders zou men kunnen denken dat je weg kwam met je zonden. Geen bureaucratische toestanden maar ‘Lik op stuk beleid’. Hierbij de bijbehorende straffen oplopend in narigheid: lees en huiver.
1. Geldboete
Als je denkt dat ruige mannen zich een beetje lomp mochten gedragen, dan heb je het mis. Op vloeken stond een straf en eten weggooien –zelfs als het bedorven was- was uit den boze. Ook plassen of poepen op een plek waar dat niet mocht leverde een geldboete op. Je gage (salaris aan boord) was al karig, dus dat liet je wel uit je hoofd.
2. Touwslagen
Wie gereedschap aan boord kwijt maakte (als je lang niet aan wal kwam, was een gebrek aan werkspullen echt een probleem), in een ruzie belandde of in een gevecht terecht kwam, werd fysiek gestraft. Je werd ‘gelaarsd’. Dat betekende dat je geslagen werd met een stuk touw. Vaak begon dit met 100 touwslagen en liep het aantal op tot zo’n 200. Als je een verdedigingsfunctie aan boord had werd je niet met touw geslagen, maar met een speciaal hiervoor gemaakt houten geweer. Over het algemeen werd dit als vrij lichte straf gezien.
3. Lijfstraffen
Als je iemand aan boord had bedreigd, bijvoorbeeld met een mes, dan kreeg je een koekje van eigen deeg. Je moest je vingers spreiden en tegen de mast aan zetten. Vervolgens werd er een mes in het kleine velletje tussen je vingers gespiesd. Je kon alleen los komen door je hand los te trekken van het mes. Iehw! Had de verdachte zijn mes ook gebruikt en niet alleen gedreigd dan werd de straf erger: hij werd de mast in gehesen met kanonskogels aan zijn voeten en van de ra geduwd (de dwarsbalk waar de zeilen aan vast zaten). Door de trekkracht aan zijn voeten maakte de arme ziel vanaf vijftien meter hoogte een enorme plons en duurde het een tijdje voordat hij weer boven water kwam. Daarna herhaalde het ritueel zich. En de overtreffende trap hiervan? Was inderdaad kielhalen. Het probleem hierbij was vaak het omgekeerde; de zielepoot zonk niet ver genoeg waardoor hij tijdens het onderwater sleuren tegen de romp van het schip aan bonkte. Vaak kwam hij meer dood dan levend terug aan boord.
4. Doodstraf
Als je het echt bont had gemaakt, dan kreeg je de doodstraf. Bijvoorbeeld als je iemand had vermoord. Dan werd je levend overboord gezet, soms vastgebonden aan diegene die je had vermoord. Voor veel minder erge ‘vergrijpen’ kon je ook de doodstraf krijgen. Seks met een man bijvoorbeeld. Dat was aan boord van VOC schepen uit den boze. Wederom was samen aan elkaar over boord gezet worden volgens de officieren aan boord een gepaste straf. In slaap vallen tijdens je wacht klinkt misschien niet zo erg, maar daarmee bracht je feitelijk het schip en de levens van honderden mensen in de gevaar. Ook hier: de doodstraf. Na de dood was de straf pas half voltooid: het lijk werd daarna aan de mast gehangen ter afschrikking. Een levenloos uithangbord ter voorkoming van herhaling.
Het was enorm belangrijk om de bemanning enigszins tevreden te houden, als de massa aan boord collectief in opstand zou komen, dan zou het schip kunnen worden overgenomen. Dit was muiterij, een van de dingen waar officieren het meest bang voor waren. Even een sprongetje van de Verenigde Oost-Indische Compagnie naar de West-Indische Compagnie: toen de Nederlanders tot slaaf gemaakte mensen vervoerden van Afrika naar de Caribbean, werd de kans op muiterij verkleind door bewust met kleinere schepen en minder tot slaaf gemaakte mensen te gaan varen. Zo werd de kans verkleind dat de mensen onderdeks gezamenlijk de overhand zouden krijgen bij een opstand.
Muiterij en desertie (werkweigering of zelfs ontsnappen van boord) waren dan ook het allerergste wat je kon doen en dit werd zonder twijfel met de dood bestraft. Vaak was er wel een probleem, iemand kon alleen gestraft worden als hijzelf bekend had. Ook daar had de scheepsleiding een oplossing voor; martelen met water. Een trechter in iemands mond zetten en hem laten lurken voor het leven tot hij zou stikken was een doeltreffende manier. Uit naslagwerken blijkt dat muiterij niet heel vaak voorkwam. Het zou gaan om zo’n veertig muiterijpartijen in tweehonderd jaar VOC. Dus óf de VOC hield hun manschappen redelijk tevreden, met bijvoorbeeld af en toe een neutje, óf het lik op stuk beleid werkte feilloos.
Auteur: Marleen Manneke.