/>

Tijdens de Nederlandse poolexpeditie met het schip de Varna in 1882 was het de taak van de jonge wis- en natuurkundige Henri Ekama om optische verschijnselen te onderzoeken én om de reis te fotograferen. Dit bleek nog geen gemakkelijke opgave …

Het is eind november 1883. In de volle gehoorzaal van Felix Meritis in Amsterdam toont luitenant-ter-zee 1e klasse Lodewijk Lamie een kostuum van rendiervel aan zijn gehoor: een dikke pelsjas, muts en handschoenen. Tijdens deze en latere lezingen laat hij ook een driepersoonsslaapzak van rendierhuid zien, waarbij het publiek zich een voorstelling kan maken ‘hoe men zich daarin lepelsgewijze gelegd moet hebben’. Samen met de andere leden van de Nederlandse Noordpoolexpeditie van 1882-1883 is Lamie twee maanden eerder heelhuids teruggekeerd uit het Hoge Noorden. De expeditie, waaraan hij als logistiek leider deelnam, had de warme belangstelling van het Nederlandse publiek. Nu reist de marineofficier het land door om direct verslag uit te brengen van het avontuur van de mannen. Behalve met rendierhuiden illustreert Lamie zijn verhaal met een reeks lichtbeelden die met een Sciopticon, een soort toverlantaarn, wordt geprojecteerd. Zo kan het publiek de vastgevroren schepen Varna en Dijmphna met eigen ogen zien, net als het ‘huis’ op Nieuw Holland, de opgekruide ijsschotsen, de carnavalsviering en het uiteindelijke vertrek met sloepen en sledes.

Maker van de lichtbeelden is de jonge wis- en natuurkundige Henri Ekama (1858-1935). Hij deed tijdens de expeditie onderzoek naar optische verschijnselen zoals halo’s en bijzonnen. Daarnaast had Ekama opdracht gekregen de expeditie te fotograferen. Dat bleek nog geen gemakkelijke opgave.

De beschadigde Varna van de Nederlandse Noordpoolexpeditie ligt vast in het ijs van de Karazee. het schip werd op 24 december 1882 opnieuw door het ijs gekraakt en raakt daarbij beschadigd. Foto door Henri Ekama, gemaakt op 21 januari 1883.

voorgeschiedenis: het Eerste Internationale Pooljaar

In 1875 bepleitte de Oostenrijkse marineofficier Karl Weyprecht (1838-1881) een meer systematische aanpak van het wetenschappelijk onderzoek in de poolstreken. Weyprecht had deelgenomen aan de Oostenrijks-Hongaarse Noordpoolexpeditie van 1872-1874. Zo wist hij uit eigen ervaring hoe individuele pooltochten, voornamelijk gericht op het inkleuren van de nog ‘witte gebieden’ op de kaart, weinig wetenschappelijke resultaten opleverden. Daarom pleitte hij voor het opzetten van een keten van internationaal bemande waarnemingsstations binnen de poolcirkels, waar gelijktijdig en volgens gestandaardiseerde methodieken onderzoek verricht kon worden op het gebied van onder meer meteorologie en aardmagnetisme. Na een aantal conferenties werd een Internationale Poolcommissie geïnstalleerd, die in augustus 1881 besloot dat in 1882 het Eerste Internationaal Pooljaar zou beginnen.

In de Poolcommissie werd Nederland vertegenwoordigd door professor Chistophorus Buys Ballot (1817-1890), oprichter en eerste directeur van het KNMI. Hij was ook voorzitter van het Internationaal Meteorologisch Comité (IMC) en ijverde al jaren voor een beter inzicht in weersystemen op aarde en voor internationaal gestandaardiseerde meetsystemen. De polen waren in meteorologisch opzicht grotendeels onontgonnen terrein, hoewel men wel wist dat ze invloed hebben op mondiale weersystemen. Tijdens bijeenkomsten van het IMC kwamen de visies van Buys Ballot en Weyprecht voor systematisch opgezet poolonderzoek samen. De twee kunnen worden beschouwd als grondleggers van het Eerste Internationale Pooljaar.

koudwatervrees

Een poolexpeditie is heel kostbaar en de regering in Den Haag was alleen bereid tot financiële steun op twee voorwaarden: eerst moesten voldoende andere landen meedoen, én het Nederlandse volk moest ten minste 30.000 gulden aan de expeditie bijdragen. Aan de eerste voorwaarde werd al snel voldaan, maar dat betekende ook dat de meest gewilde locaties, zoals Spitsbergen, Jan Mayen en Nova Zembla, aan andere landen vergeven werden. Nederland zou genoegen moeten nemen met het moeilijk te bereiken Diksonhaven, in Noordwest-Siberië. En dan moest het Nederlandse volk ook nog die 30.000 gulden doneren, anders zou de expeditie alsnog niet doorgaan.

Samen met Balthasar Volck (1850-1898), van de Afdeling Zeevaart van het KNMI, wist Buys Ballot hiertoe in Nederland een ware poolkoorts te ontketenen. Ze stuurden bedelbrieven aan wetenschappers en notabelen, die plaatselijke inzamelingscomités vormden. Zo kwam het donatieverzoek ook bij de gewone Nederlander terecht. Een overwintering in het poolgebied sprak enorm tot de verbeelding. Volck, die als administrateur en marketingstrateeg avant la lettre optrad, gebruikte handig de associatie met de overwintering van Willem Barentsz en Jacob van Heemskerck op Nova Zembla eind zestiende eeuw. In stukken over de poolexpeditie die in de landelijke en regionale dagbladen verschenen, citeerde hij strofen uit het bekende gedicht van Hendrik Tollens uit 1819 hierover.

Het effect van deze publiekscampagne mocht er wezen: uiteindelijk werd ruim 42.000 gulden ingezameld en kon Buys Ballot de Internationale Poolcommissie toezeggen dat Nederland het station op Diksonhaven zou bemannen. Naast geldelijke bijdragen stroomden talloze giften in natura binnen, waaronder wetenschappelijke instrumenten, speciale petroleumlampen, een reisapotheek, sneeuwbrillen, jachtgeweren, lectuur, een kachel, een dominospel, schaakborden en sigaren. Ook aan de inwendige mens werd gedacht. De expeditie ontving bijvoorbeeld gedroogde soepgroenten, gruyèrekaas, rolpens, ontbijtkoek en 320 liter jenever. Een tandarts in Utrecht bood aan de gebitten van alle expeditieleden gratis te saneren en ene Engelenburg gaf de poolreizigers zijn hond mee.

Ook op fotografisch gebied werd een aantal schenkingen gedaan. De Amsterdamse fotograaf Pierre Mottu leverde glasnegatieven volgens het broomzilvergelatine procedé. Ook hielp hij bij het ‘aanschaffen en opstellen, benevens het onderrichten in de behandeling van de photograpische [sic.] instrumenten voor het station.’ Vanuit Groningen deed fotograaf Friedrich von Kolkow een duit in het zakje. Hij schonk een ‘volledige photographische toestel […] teneinde vroeger of later van het noorderlicht lichtafdrukken te kunnen nemen.’ Von Kolkow had daarvoor vijftig grote platen (negatieven) speciaal bereid, ‘…zoo gevoelig, dat er maar een klein deel van eene seconde noodig is om een goed photographisch beeld te verkrijgen.’ Van de giften van beide fotografen zou Henri Ekama dankbaar gebruik maken.

De ijsschots bij de Varna werd door expeditieleden Nieuw-Holland gedoopt. op deze ijsschots werd het 'prefab' huis neergezet dat ze meenamen. het smeltwater en de stutten onder het huis laten goed zien hoezeer het ijs in de zomer al was weggesmolten. Voor de thermometer-hut poseert een bemanningslid. Foto door Henri Ekama, gemaakt op 13 juli 1883.

Nieuw Holland op een ijsschots

Op 5 juli 1882 vertrok de Varna, een gecharterd Noors stoomschip dat speciaal voor de ijsvaart was gebouwd, met aan boord de Nederlandse expeditie vanuit Amsterdam naar Noordwest-Siberië. De wetenschappelijke en de huishoudelijke staf bestonden beide uit vijf mannen – plus de hond van de heer Engelenburg. Aan boord waren verder de twaalf Noorse bemanningsleden van de Varna.

Na een korte tussenstop in het Noorse Bergen bereikte de Varna op 12 juli de haven van Trondheim. Ekama haalde hier voor het eerst zijn camera tevoorschijn. We zien de expeditieleden poseren aan dek terwijl de Noorse vlag wappert op het achterschip en stapels houten planken aan boord van de Varna worden gebracht. Dit waren de onderdelen van een prefab woon- en werkcomplex voor de expeditie. Het zou bestaan uit een hoofdgebouw van tien bij twaalf meter, via een zestig meter lange gang verbonden met twee kleinere bijgebouwen die dienden als observatorium. Het geheel zou in Diksonhaven in elkaar worden gezet en zou voor tien man comfortabel genoeg zijn om een jaar in te wonen en werken.

Op de Karazee, bekend om zijn onvoorspelbare ijssituatie, ging het mis. Samen met het Deense expeditieschip Dijmphna raakte de Varna eind september bekneld in het ijs. Alles wees vanaf dat ogenblik in de richting van een overwintering ter plaatse. Na ruim een maand kreeg de Varna op 4 november een eerste stevige ijspersing te verduren. Het schip raakte lek. Op een foto van Ekama van een aantal dagen later, zien we een grote rookpluim uit de schoorsteen van de vastgevroren Varna komen. Met een stoomlenspomp werd het water weggepompt. Hoewel het schip beschadigd was, was er geen reden het te verlaten. Uit voorzorg werd een aantal verrijdbare depots met onder meer voedingsmiddelen, slaapzakken en hout op het ijs geplaatst. Na een aantal verplaatsingen – ‘wie op de hoogte is van pooltochten weet, dat het ijs in de groote zeeën niet rustig blijft liggen […] maar in voortdurende beweging is’ – werden deze op een grote ijsschots geïnstalleerd die de naam Nieuw Holland kreeg. Op deze plek werd ook het prefabhuis in elkaar gezet, zij het in afgeslankte vorm; een deel van het hout was tussen het ijs in zee verdwenen.

Het woord ‘huis’ voor het puntige houten gebouw op Nieuw Holland is overigens enigszins misleidend. Het uiteindelijke bouwwerk had een grondoppervlak van 48 vierkante meter en in de nok was een extra verdieping aangebracht die als opslagplaats diende. Hier bevond zich ook ‘het photographisch atelier, d.w.z een klein geheel donker vertrekje waar de heer Ekama zijne photographieën kon ontwikkelen.’ De begane grond werd in beslag genomen door de studeerkamer van expeditieleider Maurits Snellen (1840-1907), de werkbank van bioloog Johannes Ruys, waar hij de inhoud van de dreggen analyseerde en prepareerde, de observatortafel waar de metingen werden ingeschreven, de instrumenten en de werkbank van timmerman Svend Pedersen. De mannen aten en sliepen aan boord van de Dijmphna, want de Varna was na een tweede zware ijspersing op 24 december zwaar beschadigd geraakt en onbewoonbaar verklaard. Het huis op Nieuw Holland diende dus uitsluitend als werkplek.

verloren platen en speciale platen

Ekama wijdde zich op Nieuw Holland vooral aan zijn onderzoek naar halo’s, lichtverschijnselen in de atmosfeer in de vorm van gekleurde of witte kringen en lijnen of lichtplekken die (meestal) rond de zon of maan voorkomen. Zijn taak de expeditie te fotograferen nam hij ook serieus, al zorgden kou en ijs voor de nodige problemen. Weliswaar konden de platen prima tegen de temperaturen van tussen de -25 en -30 °C, maar Ekama had er wel last van ‘dat bij het instellen de adem op de vizierplaat bevroor.’ Bovendien had de fotografische uitrusting te lijden gehad van de ijspersingen. Het gros van de door Mottu geschonken platen ging tijdens de eerste persing verloren; met de overgebleven twee dozijn moest Ekama dus zuinig omspringen. De vijftig door Von Kolkow geschonken platen bleven wel gespaard.

Ekama bestudeerde tijdens de overwintering eveneens het Noorderlicht. Waardoor het fenomeen werd veroorzaakt was destijds nog een wetenschappelijk raadsel. Hij voerde spectroscopische metingen uit en probeerde te bepalen op welke afstand het lichtverschijnsel zich van de aarde bevond. Net als de fotografen op de andere poolstations, ondernam Ekama pogingen het Noorderlicht te fotograferen; iets waarin tot dusver niemand was geslaagd. Over de werkwijze die hij hiervoor hanteerde, is niets bekend. We weten alleen dat het Ekama niet is gelukt om het poollicht fotografisch vast te leggen – ook niet met de zeer lichtgevoelige, speciaal geprepareerde platen.

Van Von Kolkow, een pionier op het gebied van de wetenschappelijke- en kleurenfotografie, is bekend dat hij zelf zogenoemde orthochromatische platen maakte. In tegenstelling tot de vroegste fotografische procedés, die alleen gevoelig waren voor blauw licht, zijn orthochromatische platen – door de toevoeging van een kleurstof aan de emulsie – ook gevoelig voor groen licht (en in geringe mate voor andere kleuren, met uitzondering van rood licht). Daarmee wordt de vertaling van die kleuren naar een zwart-witte beeldtint iets natuurgetrouwer. Deze methode werd al in 1873 ontdekt, maar de eerste commercieel vervaardigde orthochromatische platen zouden pas na 1884 op de markt komen.

Gezien de omschrijving van de platen die Von Kolkow aan Ekama meegaf – over de gevoeligheid en het vastleggen van het Noorderlicht – is het waarschijnlijk dat het orthochromatische platen betrof. Dit vermoeden wordt versterkt door de moeilijkheden die Ekama ondervond bij het gebruik ervan. Na afloop van de expeditie schrijft hij: ‘Ongelukkig zijn de hiermede gemaakte photographien niet zoo gelukkig uitgevallen, als ik wenschte, misschien tengevolge hiervan, dat ik met het behandelen van deze soort van platen niet zoo goed vertrouwd was.’ Zeker is wel dat ten minste vier Von Kolkow-negatieven bewaard zijn gebleven; niet van het Noorderlicht, maar van de expeditie zelf. De platen zijn herkenbaar aan een subtiele handgeschreven inscriptie. Helaas is niet vast te stellen of de negatieven een orthochromatische emulsie hebben.  

Het Deense Dijmphna (voorgrond) en het door de Nederlandse expeditie gecharterde Noorse schip Varna, kort na het vastvriezen in de Karazee 23 september 1882. Foto door Henri Ekama. 

laatste dagen op Nieuw Holland

Als het ijs in het voorjaar begint te smelten, worden onder het huis op Nieuw Holland stutten aangebracht. Ekama’s foto’s tonen de geslonken ijsmassa, overal waterplassen en -stroompjes, en de kegelbaan voor het huis is volkomen vervormd. Ook de Varna raakte steeds meer bevrijd van haar mantel van pakijs. Langzaam maar zeker begon het lekgeslagen schip vol te lopen met water. Toen een uiterste reddingspoging het schip leeg te pompen mislukte, zonk de Varna in de ochtend van 24 juli naar de bodem van de Karazee.

De beide expeditieleiders deden hier uiteraard verslag van, zij het zeer verschillend van toon. Zo schrijft Snellen zonder veel emotie: ‘Reeds maanden lang hadden we ons […] vertrouwd gemaakt met de gedachte, dat we zonder haar zouden terugkeeren; zoodat haar verdwijnen nu dan ook meer beschouwd werd als iets, dat van zelf sprak en reeds lang verwacht was.’ De Deense expeditieleider Hovgaard zag meer drama: hoe ieder zich naar het dek van de Dijmphna haastte en met ingehouden adem het schouwspel voor zijn ogen zag voltrekken. Tussen kortstondige uitroepen van de expeditieleden en de laatste zuchten van de Varna door, was het zo stil dat je een speld kon horen vallen. ‘Allen waren zo zeer door de aanblik in beslaggenomen,’ aldus Hovgaard, ‘dat zelfs de wetenschap moest wijken!’ De Deense expeditiefotograaf Sigfred Borch legde de gang van de Varna naar haar laatste rustplaats vast; Ekama bewaarde zijn platen voor latere gelegenheden.

In de laatste week op Nieuw Holland portretteerde hij de Deense bemanningsleden die, in voorbereiding op het afscheid, uit stukjes blik en ander afvalmateriaal muziekinstrumenten hadden vervaardigd. Op de dag voor het vertrek, 31 juli, fotografeerde hij de Nederlandse expeditieleden, de Noorse bemanningsleden en de hond tussen de beladen sloepen en sledes voor het expeditiehuis. De mannen verlieten Nieuw Holland in de ochtend van 1 augustus. Te voet en per sloep over ijs en water probeerden ze Straat Joegor te bereiken.

Na een uitputtende tocht van ruim twee weken bereikten ze het eiland Vajgatsj. Daar werden ze na een week opgemerkt door voorbijvarende schepen, opgepikt en afgezet in de haven van het Noorse Hammerfest. Eind september 1883 was de expeditie, na ruim veertien maanden, terug op Nederlandse bodem. Er hadden in de tussentijd de wildste geruchten de ronde gedaan over de verloren gewaande expeditie, waaraan zo velen gul hadden bijgedragen. Nu werden de mannen dan ook warm onthaald en gehuldigd.

‘Zouden ze even waar zijn geweest?’

Om de expeditie tegenover de vele donateurs te verantwoorden, verzorgden Lamie en Snellen een lezingenreeks. De door Ekama gemaakte foto’s werden toen in de vorm van lichtbeelden voor het eerst aan het publiek getoond. De tweede keer was in 1886, toen Snellen zijn reisverslag publiceerde. Ditmaal werden Ekama’s negatieven als lichtdrukken gereproduceerd die, zo schrijft Snellen, ‘rechtstreeks door de werking van licht en de noodige chemicaliën, zonder behulp van de kunst- en teekenaars’ vervaardigd werden. Deze opmerking over de reproductiewijze is veelzeggend. Hij benadrukt het objectieve karakter van de fotografie: ‘Een kunstenaar zou met penseel of potlood misschien voortbrengselen hebben kunnen leveren, die deze [foto’s] in schoonheid en aantrekkelijkheid overtroffen; maar zouden ze even waar zijn geweest?’

Snellens uitspraak over het medium sluit aan bij toen heersende gedachten over fotografie in wetenschappelijke kringen: het fotografische beeld bezat meer autoriteit dan met de hand gemaakte representatievormen. Men dichtte aan de camera de waarde van, zoals dat genoemd wordt, mechanische objectiviteit toe. De belofte van fotografie lag in een directe, ‘ongemedieërde’ weergave van de werkelijkheid, zonder de vertekening door menselijke interpretatie en selectie. Dat een eind negentiende-eeuwse, wetenschappelijke Noordpoolexpeditie voor het ‘zuiver objectieve’ medium fotografie koos, is dan ook logisch.

Muziekkorps bestaande uit vermoedelijk Deense expeditieleden van de dijmphna. Dit was gelijktijdig met de Varna vastgeraakt in het ijs. De instrumenten zijn vervaardigd uit wegwerpblikjes en doen dienst bij het afscheid van de Nederlandse expeditieleden van het schip de Varna, op 31 juli. Ook een hond poseert voor de foto. Foto door Henri Ekama, gemaakt op 25 juli 1883. 

erfenis

De Nederlandse Noordpoolexpeditie van 1882-1883 raakte in de loop der jaren bij het grote publiek in de vergetelheid, totdat in voorbereiding op het Vierde Internationale Pooljaar (2007-2008) in de bibliotheek van het KNMI een onbekende doos werd geopend, gevuld met paperassen over de Nederlandse deelname aan het Eerste Internationale Pooljaar. Onderzoek naar de stukken resulteerde in 2014 in een degelijke publicatie over alle aspecten van de expeditie, geïllustreerd met reproducties van de lichtdrukken uit Snellens verslag. Na 120 jaar kon het publiek de foto’s van de Nederlandse Noordpoolexpeditie opnieuw aanschouwen – dat wil zeggen: een groot deel ervan.

De glasnegatieven die de basis vormen van dit artikel, bleven in de publicatie van 2014 buiten beschouwing, want die lagen niet bij het KNMI. Na het overlijden van Henri Ekama op 18 september 1935, schonk diens zoon een deel van zijn nalatenschap aan Het Scheepvaartmuseum. Het legaat omvat kledingstukken en voorwerpen die Ekama bij zich had tijdens de poolreis; onder meer zijn zeildoekse laarzen, duffelse broek, wollen hemd, vilten baschlik (capuchon) en sneeuwbril – en een houten kistje met een twintigtal glasnegatieven.

Wanneer we de negatieven vergelijken met de lichtdrukken in Snellens verslag, valt op dat de afbeeldingen van meer sociale aangelegenheden, zoals de viering van carnaval en het ‘muziekkorps’, niet in lichtdruk zijn verschenen. Andersom is van een enkel in lichtdruk verschenen beeld geen negatief bewaard gebleven. Uit het onderzoek naar de negatieven is bovendien meer duidelijk geworden over het materiaal waarmee Ekama werkte en de moeilijkheden die hij hiermee ondervond.

Missie geslaagd? Henri Ekama promoveerde het jaar na thuiskomst op zijn tijdens de overwintering verrichtte onderzoek naar halo’s. Zijn opdracht de Nederlandse Noordpoolexpeditie van 1882-1883 en het Noorderlicht te fotograferen, heeft hij maar deels kunnen vervullen. Maar gezien de omstandigheden bieden de afbeeldingen een fragmentarisch maar fraai en bevredigend inzicht in de manier waarop de mannen een jaar overwinterden op een ijsschots.

Objectief gezien geen slecht resultaat.

Brononderzoek en auteur Sara Keijzer, bewerkt door Sophie Verburgh.

Dit verhaal verscheen eerder in 'Strijd om het IJs: vierhonderd jaar ontdekking en exploitatie van de Noordpool' (lannoo),  het jaarboek van Het Scheepvaartmuseum in 2019.