In april 1595 vertrokken vier schepen van de rede van Texel met als bestemming Azië. De Compagnie van Verre had de schepen in het voorafgaande jaar gebouwd, uitgerust en bemand. De kleine vloot onder leiding van Cornelis de Houtman had als bestemming West-Java. Commercieel gezien zou de reis, later bekend onder de naam ‘Eerste Schipvaart’ geen succes worden. Slecht leiderschap van Cornelis de Houtman en onenigheid tijdens de reis waren hiervan de voornaamste oorzaken.
De Eerste Schipvaart was echter wel van belang voor het ondermijnen van het Portugese monopolie op de vaart naar Azië. De tocht liet zien dat de Portugese positie in Azië niet zo sterk was als werd beweerd en dat het wel degelijk mogelijk was om via de route ‘om de zuid’ Azië te bereiken. Na deze Eerste Schipvaart volgde een aantal expedities van verschillende in de noordelijke Nederlanden gevestigde compagnieën. Zo wist de goed georganiseerde en sterk geleide vloot van acht schepen onder Jacob Cornelisz. van Neck, Wybrand van Warwijk en Cornelis van Heemskerk in 1598-99 een fenomenale winst te maken, wat leidde tot nog meer initiatieven op de Aziatische vaart. Ook de oprichting van de Engelse East India Company werd ingegeven door het succes van Van Neck.
Met voorkennis naar de oost
Wat voor informatie hadden de bewindhebbers van de Compagnie van Verre eigenlijk tot hun beschikking in het voorbereiden van de Eerste Schipvaart? Hoe en waarom kwam men tot de keuze van West-Java als beste bestemming voor de vloot? Het Scheepvaartmuseum bezit een manuscript dat licht kan werpen op deze en andere vragen. Dit stuk met informatie over de vaart naar en handel in verschillende delen van Azië kwam in 1972 in de collectie van het Scheepvaartmuseum. Het bestaan ervan was al bekend sinds de jaren dertig, toen maritiem historicus J.C.M. Warnsinck het presenteerde tijdens zijn inaugurele rede in Leiden. Hij had van de eigenaren, de familie Berg in Bussum, toestemming gekregen om het stuk te bestuderen en het bestaan ervan wereldkundig te maken. Warnsinck en zijn echtgenote maakten een transcriptie van het stuk, maar het kwam niet tot publicatie. Na aankoop door het museum heeft Vibeke Roeper opnieuw een transcriptie gemaakt. Zij verzamelde ook documentatie rond de achtergronden van de verschillende delen van het manuscript, maar opnieuw kwam het niet tot een publicatie.
Een verkenner vooruit sturen
Het manuscript is geschreven in één hand, op de laatste pagina na. Het bestaat uit een 25-tal verschillende stukken en beslaat ruim 200 pagina’s. Het geeft informatie over navigatie-technische aspecten van de vaart op het zuidelijk halfrond en de te volgen koersen; over de Portugese aanwezigheid in verschillende gebieden; en over de commerciële aspecten van de reis zoals gangbare gewichten en munten, redelijke prijzen voor producten en herkomst van producten. Al deze informatie was nodig om te kunnen hopen de onderneming tot een goed einde te brengen. De informatieverzameling ten behoeve van de reis begon ook veel eerder dan de andere voorbereidingen. Waar de schepen waarschijnlijk in mei 1594 op stapel werden gezet, hadden de bewindhebbers van de compagnie al in 1592 besloten ‘een zeker persoon’ naar Lissabon te sturen om informatie te verzamelen. Waarschijnlijk ging het hier om de persoon van Cornelis de Houtman van wie bekend is dat hij in die tijd in Lissabon was.
Het is dan ook niet verrassend dat het eerste stuk in de verzameling van hem afkomstig is: De Corte Verclaeringhe per Cornelis de Houtman. De auteur of de herkomst van de informatie is niet bij alle stukken in het manuscript zo duidelijk. In het geval van de Memorie bij Plancio is dat wel bekend: die werd geschreven door Petrus Plancius, de bekende astronoom, geograaf en kaartenmaker. Ook Marco Polo, Ludovico di Varthema, en Jerónimo Osório da Fonseca worden met naam genoemd. In andere gevallen kan de herkomst van een bron eenvoudig worden gevonden. Van de hand van Jan Huygen van Linschoten is bijvoorbeeld de gehele tekst van zijn bekende brief aan zijn vader overgenomen. Soms noemen de auteurs zelf weer hún bronnen. Zo verwijst Plancius naar een brief van de Engelse Jezuïet Thomas Stevens waarin die zijn tocht naar India in 1578 beschrijft. Deze verwijzing is interessant omdat deze brief verscheen in de tweede editie van de Principal Navigations van de Engelse predikant en publicist Richard Hakluyt. Aangezien deze tweede editie pas vanaf 1598 verscheen had Plancius dus al eerder beschikking over de brief van Stevens gekregen en maakt hij geen gebruik van het gedrukte boek.
Zeilaanwijzingen en kustverkenning
In veel gevallen werd de bron van de tekst in het manuscript niet genoemd, maar bleek het toch mogelijk die te achterhalen. Soms was dit eenvoudig, zoals bij de beschrijving van de Portugese handel in Azië van de hand van Dirck Pomp, die letterlijk is overgenomen uit Lucas Jansz. Waghenaers Thresoor der Zeevaert (1592). Maar in een aantal gevallen was de brontekst lastiger te achterhalen. Neem bijvoorbeeld het tweede stuk in het manuscript, getiteld Willem Loedwick; een beschrijving van Afrikaanse en Aziatische kusten met zeilaanwijzingen en informatie over havens en markten. Bij het lezen van de tekst valt een aantal zaken meteen op. In de eerste plaats geeft de tekst wel een erg uitgebreide beschrijving van Portugees-Marokko, inclusief plaatsen die nog vóór de slag bij Ksar-el-Kebir in 1578 voor Portugal verloren waren gegaan. Een andere passage gaat over het eiland Diu, waarover werd geschreven: ‘ende waert dat die plaetsen sterck gemaeckt waere, soude geheel Indien dwingen.’ Diu werd in 1535 voor het eerst door de Portugezen bevestigd. Het lijkt hier dus om een aanzienlijk oudere tekst te gaan. Dat vermoeden bleek juist: de tekst is een Nederlandse manuscriptvertaling door Willem Lodewijcksz. van het in 1559 in Parijs uitgegeven Les voyages avantureux du capitaine Ian Aphonse. Dit was de roteiro (zeilinstructie) van de Portugese zeevaarder João Afonso, gebaseerd op zijn ervaring voordat hij in 1530 overliep naar Frankrijk. Wellicht deed Lodewijcksz. alsof de informatie van hemzelf afkomstig was, maar gezien de aard van het materiaal zullen de bewindhebbers van de Compagnie van Verre ook wel door hebben gehad dat dit (oude) Portugese informatie was.
Door het manuscript ‘Voorbereiding Eerste Schipvaart’ zijn we op de hoogte van de informatie die de bewindhebbers van de Compagnie van Verre tot hun beschikking hadden toen zij hun schepen naar Azië stuurden. Soms was verzamelde informatie al decennia oud of foutief, maar zelfs verouderde informatie kon waardevol zijn. Het idee dat op West-Java nog een Hindoeïstisch koninkrijk, Sunda genaamd, zou bestaan dat welwillend stond tegenover buitenlandse handelaren was één reden om koers te zetten naar West-Java. Maar deze staat bestond al niet meer; hij was veroverd door het sultanaat van Bantam en de hoofdstad Sunda Kelapa was hernoemd in Jayakarta (en zou in de Nederlandse koloniale periode opnieuw herdoopt worden, tot Batavia).
Het manuscript ‘Voorbereiding Eerste Schipvaart’ is een uniek stuk dat een bijzondere inkijk geeft in de verwachtingen en kennis over Azië in Nederland vóór het eerste directe contact. De resultaten van de informatievergaring door de Compagnie van Verre waren van groot belang voor de latere Nederlandse koloniale en handelsgeschiedenis.
Erik Odegard, Dr. Ernst Crone fellow 2018