Op 26 januari 1749 strandde het originele VOC-schip Amsterdam voor de kust van Engeland. Kapitein Willem Klump slaagde er niet in de reis naar Azië te volbrengen. Van zieke bemanning tot plunderingen: ontdek hier wat er allemaal misging.
De aanhouder wint, behalve Willem Klump; kapitein van VOC-schip ‘Amsterdam’. Poging na poging deed hij om het schip veilig over de Noordzee te loodsen op weg naar Azië. Het mocht niet baten. Het originele spiegelretourschip strandde al op 26 januari 1749 ten zuidoosten van Engeland. Een inkijkje in een reis die keer op keer mislukte.
1. Niemand wilde mee
Jongens stonden niet in de rij om een plekje te ronselen aan boord van de Amsterdam. Het merendeel van de bemanning kwam om die reden ook vaak uit het buitenland. Je kreeg de absolute garantie dat je negen maanden moest afzien, tegen een zeer matig loon. Een plek aan boord van een VOC-schip was je allerlaatste keuze als je toekomst niet in de sterren geschreven stond. De uiteindelijke bemanning van de Amsterdam kwam uit de onderlaag van de samenleving en was vaak al zwak of zelfs ziek. Sommige stierven zelfs al op de korte reis van Amsterdam naar Texel, voordat het schip het ruime sop naar de Oost zou kiezen.
2. De crew was zeeziek
Toen de uit Letland afkomstige Willem Klump kapitein werd van de Amsterdam had hij al de nodige ervaring. Hij kreeg op zijn dertigste voor het eerst het gezag over een Oost-Indiëvaarder waar hij ruim 1.5 jaar mee onderweg was. Zijn bemanning daarentegen, had niet tot nauwelijks ervaring op zee. Het gevolg: het overgrote deel van de crew raakte na vertrek van Texel hartstikke zeeziek. Gemiddeld heeft iemand een weekje nodig om zijn lichaam te laten wennen aan het ritme van de zee. Maar al binnen die tijd kwam het schip voor de kust van Engeland in een zware storm terecht, waar juist alle hens aan dek nodig waren.
3. Mislukte poging
Niemand gaat voor zijn lol in de Nederlandse winter de zee op. Maar kapitein Klump prees zichzelf toch gelukkig: op 15 november 1749 waaide er opeens een oostenwind waar de gangbare wind in Nederland zuidwest is. De wind was weliswaar koud, maar kwam uit de perfecte richting voor een dwars getuigd schip dat graag de wind van achteren in de zeilen krijgt. Ze vertrokken vanaf Texel, maar het was ze niet gegund: de wind draaide en al snel moest het schip voor anker. Vier dagen lang lag het schip in extreme kou te stuiteren op de golven, alvorens het terugkeerde naar Texel. De eerste poging om naar Azië te varen, was mislukt. Later zou blijken dat poging twee ook zou mislukken. Zou driemaal hier ook scheepsrecht zijn?
4. Een drijvende doodskist
Het zat Klump en zijn mannen niet mee. Bij de poging die daarop volgde kwam het schip wederom in zwaar weer terecht. Het ging niet goed aan boord, de bemanning stierf bij bosjes. Een dag of drie voordat het schip strandde, stierven er vijf man per dag. Van uitputting, ziekte en kou. Een van de ergste dingen die aan boord kunnen gebeuren gebeurde: het roer brak af op een ondiepte. Het schip was stuurloos en Klump werd weer gedwongen tot ankeren. Hij koos voor Pevensay Bay, een baai die reeds genoemd werd in de ‘Zeefakkel’, het werk dat werd gezien als het zeilinstructieboek van de VOC. De stemming aan boord sloeg om en de bemanning had steeds minder vertrouwen in hun kapitein. De mannen eisten dat het schip van het anker af zou gaan en dat zou worden geprobeerd om de wal te bereiken.
5. Plunderingen
Klump moest een beslissing nemen om verlies van het schip en lading te voorkomen. Hij besloot om te proberen om het schip –zonder roer- op een zandbank te laten lopen. Met zijn ervaring als zeeman, een beetje geluk en de juiste golfrichting slaagde zijn plan. Niemand liet het leven door de schipbreuk zelf. Met laag water was het zelfs mogelijk om bij het vaste land te komen. Toch moesten er nog tientallen levenloze lichamen van boord worden gehaald. De rest kwam ook niet soepel van boord: het merendeel van de bemanning was dronken van de gestolen jenever. Het verhaal gaat dat de bewoners uit het dorp Hastings naar het strand kwamen, omdat ze aan wal het lallen van de dronken bemanning hoorden. De toeschouwers zagen de dronkenmannen het schip verlaten.
Het omgekeerde gebeurde ook: mensen probeerden áán boord te komen. Er waren veel goederen van waarde aan boord van de Amsterdam, om producten in Azië mee te kunnen inkopen. Los van goederen, lag er ook aanzienlijk veel zilver onderdek. In alle chaos verdween een kist met zilver, maar die werd na een aantal dagen teruggevonden. De drankvoorraad moest het ook ontgelden; alles wat los en vast zat werd van boord gesleurd voordat het wrak door militairen bewaakt werd. De VOC was niet de enige die geïnvesteerd had in de reis: ook particulieren hadden geld meegegeven aan Klump in de hoop er iets aan te verdienen. Enkele weken na de stranding was het schip met hoogwater al bijna niet meer zichtbaar: het zware schip vond al snel zijn weg in een dikke laag klei waar het nog verder in afzonk.
In 1984 zijn er tijdens een grote opgraving nog duizenden objecten uit het achterschip gehaald. Meer dan tweehonderd jaar later werden verschillende curiositeiten van de archeologische site gehaald en opgenomen in de collectie van Het Scheepvaartmuseum. Men vermoed dat er in andere delen van het wrak nog steeds objecten liggen. Het wrak was -en is- een attractie waar tot op de dag van vandaag nog steeds activiteiten omheen worden georganiseerd, tot strandwandelingen aan toe. Een paar dagen per jaar, bij zeer laag water, zijn de restanten van het wrak nog zichtbaar.
En kapitein Klump? Die werd ondanks alles wel gezien als een waardig zeeman. De bewuste stranding werd gezien als prestatie waarbij de kapitein had gezorgd voor het beperken van nog meer drama. Hij kreeg in 1750 weer het gezag over een Oost-Indiëvaarder: de Ruyskenstein. Hiermee bereikte hij binnen acht maanden succesvol Batavia. In het geval van Klump is dus niet drie, maar vier keer scheepsrecht.
Bron: The wreck of the Amsterdam. Peter Marsden.
Auteur: Marleen Manneke.