/>

Meer dan enig ander type schip heeft het fluitschip bijgedragen aan de opkomst van de Republiek als grootste zeevarende mogendheid van de 17de eeuw. 

Met dit scheepstype werden de Nederlanders de vrachtvaarders van Europa, een positie die zij tot het eind van de 18de eeuw behielden. Het fluitschip werd vooral in de kustvaart binnen Europa veel gebruikt. Vooral in het Oostzeegebied was het een veel gezien schip. De Oostzee was voor de Nederlanders in de 16de tot de 19de eeuw het belangrijkste handelsgebied en de handel met dit gebied werd de ‘moedernegotie’ genoemd.

Een echte vrachtzeiler

De oudste vermelding van een fluitschip staat in een publicatie uit 1604, waarin over het jaar 1595 wordt vermeld: "Dit selve iaer werden hier de scepen, die men Hoorensche gaings of fluijten noemt, eerst gemaeckt, zijnde de selve viermal so lang als wijt, sommige noch langer, en seer bequaem tot de zeevaert, soo om de zeijlagie aende wint, als omt'ondiep gaen; dies sy soo ghesocht worden, dat 8 iaeren tijts als 80 sulcke scpen hier tot Hoorn uytgereet zijn tot groot profijt van de burgers". Het fluitschip werd in het begin van de 17de eeuw al snel als een 'multi-purpose' vrachtvaarder ingezet. Het schip had een vrij brede romp in verhouding tot het smalle scheepsdek, dit is goed te zien aan het peervormige silhouet van het fluitschip. Deze opvallende en lichte constructie had het voordeel dat het schip veel drijfvermogen had. Het was echter geen snelle zeiler. Vooral van bulkgoederen, waarbij geen haast was gemoeid, bleek het schip ideaal. Zo kon de fluit grote hoeveelheden graan of zout vervoeren, maar ook complete boomstammen voor de scheepsbouw in Nederland. Het schip kon worden gezeild met een relatief kleine bemanning van twaalf personen. Dat zorgde voor de eigenaar een grote besparing op de vaste kosten.

Moedernegotie

Het fluitschip werd vooral ingezet op de scheepvaartroutes naar de landen rond de Oostzee. Jaarlijks voeren zo'n 500 à 600 schepen uit onder andere Amsterdam, Hoorn en Harlingen via de Sont naar havens in de Oostzee. Het belang van de handel op de Oostzee voor Nederland was enorm. Raadspensionaris Johan de Witt zag het in 1671 als de "source ende wortel van de notabelste commercie ende navigatie deser landen". Tijdgenoten spraken daarom over de 'moedernegotie', de kurk waarop de economie van de Nederlandse Republiek dreef. Het Oostzeegebied leverde graan, hout, stokvis, koper, teer, huiden, hennep, vlas en salpeter, een belangrijke grondstof voor buskruit. Uit het Oostzeegebied werd meer graan vervoerd dan in Nederland kon worden gegeten, veel werd vervolgens via Amsterdam naar andere bestemmingen in Europa vervoerd. Omgekeerd werden wijn, zout en olijfolie uit het Middellandse Zeegebied of specerijen, thee en koffie (die door de VOC naar Amsterdam waren gebracht) naar havens in de Oostzee vervoerd.