Vijf schepen, waaronder het schip de Liefde, vertrokken in juni 1598 uit Rotterdam om via Straat Magelhaes (Chili) richting Azië te varen. Onderweg zou men proberen de rijke Spaanse koloniën aan de westkust van Zuid-Amerika te plunderen. Voorzien van goud en zilver zouden ze dan doorvaren richting de uiterste bestemming: Japan. Uiteindelijk zou slechts één schip, de Liefde, het reisdoel bereiken.
Geloof, hoop & liefde
Aan de expeditie namen vijf schepen deel met de namen Hoop, Geloof, Liefde, Trouw en Blije Boodschap. Elk schip had bijna honderd bemanningsleden aan boord. De schepen, onder leiding van Jaques Mahu en Simon de Cordes, namen niet alleen handelsgoederen mee, maar ook wapens. Om de kans op succes te vergroten had de vloot twee Engelse stuurlieden aan boord. Eén van hen was de loods William Adams. Ook de enige Nederlander die ooit met een Portugees schip in Japan was geweest, Dirck Gerritz. Pomp, was aan boord.
Weinigen konden de reis navertellen
De expeditie verliep rampzalig. Slechts een vijfde deel van alle opvarenden kon uiteindelijk de reis navertellen. Scheurbuik en 'hete koortsen' richtten een ware slachting aan, nog voor dat Straat Magelhaes bereikt was. Ook het meegenomen voedsel raakte op. De moeizame doorvaart met veel ijsgang door de Straat kwam de schepelingen duur te staan. Het schip de Geloof maakte rechtsomkeert en keerde terug naar Rotterdam. De Blije Boodschap werd door de Spanjaarden in Chili veroverd. Het was voor de overgebleven schepen daardoor niet langer mogelijk de Spanjaarden aan te vallen, waarop koers werd gezet naar Japan.
Alleen de Liefde blijft
De Trouw bereikte de Indonesische archipel, waar het grootste deel van de bemanning op de Molukken door de vijandige Portugezen werd vermoord. De Hoop en de Liefde, onder het bevel van schipper Quaeckernaeck, zetten hun tocht voort richting Japan. Daarbij is de Hoop vermoedelijk op de Stille Oceaan vergaan. Op 19 april 1600 strandde het schip de Liefde op de oostkust van het Japanse eiland Kyushu. De situatie aan boord was beroerd. 24 van de oorspronkelijk 110 bemanningsleden waren nog in leven, waaronder William Adams en Qaueckernaeck. Maar vijf of zes van hen konden op eigen benen staan.
Japanse interesse in Nederlandse kleding en wapens
Al snel kwamen de eerste Japanners aan boord. Zij waren vooral nieuwsgierig naar de handelsgoederen, wapens en de scheepsinventaris van het schip. Aanvankelijk werd de bemanning met rust gelaten in een huis op de wal. Alsnog stierven daar een aantal mannen. Daar werd ook een verhoor afgenomen door een Portugese missionaris, die hen beschuldigde van 'piraterij'. De Portugezen drongen er op aan de Nederlanders te laten executeren. De Japanse vorst Tokugawa Ieyasu besloot echter anders. Hij negeerde de adviezen van de Portugezen. Hij zag de protestantse Nederlanders als een tegenwicht tegenover de katholieke Portugezen. De Nederlandse wapens en kleding kon hij goed gebruiken.
Een handelsrelatie werd geboren
Alleen schipper Quaeckernaeck zou uiteindelijk in 1605 een poging doen om terug te keren naar Nederland. Tijdens zijn terugreis werd hij op een Nederlands schip in de buurt van Singapore door de Portugezen gedood. De handelspas die Tokugawa Iesayu hem had toevertrouwd kwam wel in Nederland aan. In antwoord daarop schreef prins Maurits een brief terug, die in 1609 aan Ieyasu werd overhandigd. Het was het begin van de handel van de VOC met Japan en een lange handelsrelatie tussen beide landen.